In het hart
van mijn oma was oneindig veel ruimte met liefde voor iedereen. Haar hart leek
wel de tas van Douwe Dabbert of Mary Poppins. Alles kon er in en niets dan
liefde kwam er uit.
Nadat oma door toedoen van mijn overgrootvader tien jaar had moeten wachten op haar huwelijk met opa, kreeg ze er op haar trouwdag twee bonuskinderen bij. Annie was bijna 8 en Jantje was net een jaar. Hun moeder was een half jaar eerder aan de gevolgen van de geboorte van haar tweede kind overleden. Oma hield niet minder van haar bonuskinderen dan van de negen die ze zelf zou baren. Opa op zijn beurt was minstens even trots op zijn nageslacht.
Maar oma had een oneindige liefde. In 1920 kwam het eerste
pleegkind in het gezin. Aurelia kwam vanuit Hongarije aansterken in Nederland.
Haar eigen land was na WO-I nog in diepe armoede en honger gedompeld. De
kinderen kwamen in het verre Nederland om aan te sterken. Toen de fotograaf het
gezin portretteerde, was het een grote groep. Op de foto staan opa en oma en de
ouders van oma . Daaromheen staan de broers en zussen van oma met hun
partners. Behalve de 5 kinderen uit de
twee huwelijken van opa staan er ook de drie kinderen op van een van oma’s broers.
Aurelia is het middelpunt, zij hoorde inmiddels bij het gezin, ook al was dat
tijdelijk.
Als vrouw van de koster ontfermde oma zich over de seminaristen
die waren overgeleverd aan de nukken van meneer Pastoor. Dat was namelijk geen
lieverdje, zijn huishoudster evenmin. Als een van hen ontdekte dat een van de
jonge priesters-in-opleiding een scheurtje of vlek had in zijn kleding dan was
het hek van de dam. Oma zorgde er altijd voor dat deze schade onopgemerkt
bleef. De jonge mannen kwamen ondanks hun roeping graag bij opa en oma over de
vloer. In het piepkleine huisje van de koster-met-acht-dochters (en-drie-zonen)
was het immers goed toeven. Ze konden altijd zeggen dat ze kwamen voor
aanspraak met de zonen-van-de-koster. En in dat kleine huisje werd veel
gelachen. Maar er waren ook zorgen.
Een veel te kleine meisjestweeling in 1923 die samen in een
schoenendoos naar het ziekenhuis gingen direct na hun geboorte. Die twee werden
overigens beiden hoge tachtigers (85 en bijna 90).Een van de andere dochters
kreeg kokend heet water over zich heen. Spelend en springend bij de kachel,
trilde een ketel water van die kachel af en een van moeders zusjes kreeg het
hete water over zich heen. Annie was inmiddels verpleegster. Zij stond ernaast,
zag het gebeuren en greep instinctief naar een kan met nog niet afgeroomde melk
van de boer (de buurman). Die gooide ze in het gezicht van haar kleine halfzusje.
Door die instinctieve handeling heeft ze een normaal leven kunnen leiden. Haar
hals en borstbeen waren verminkt, maar het gezicht was ongeschonden. Wijkverpleging
kwam een jaar lang dagelijks voor hulp. Dit gebeurde ergens eind jaren twintig van
de vorige eeuw.
In de oorlogsjaren waren er ook logees. Voor deze
gastvrijheid riskeerden mijn opa en oma en hun al-dan-niet-volwassen-kinderen hun
leven. Ze werden gestuurd door hun hart en menslievendheid. Een van de zonen
was leider van het Voorschotens verzet en de rest van het gezin streed mee. Onderduikers
werden opgenomen. Opa wees als verstopplaats voor wapens van het verzet het
lijkenhuisje op het kerkhof aan. Daar zou niemand zoeken. Bij het uiteindelijke
verraad betekende dit zijn oneervolle ontslag als koster door meneer Pastoor.
Een eerherstel volgde later maar heelde niet alle wonden.
De laatste maanden van de bezetting hebben ze met hun
dochters op diverse plaatsen moeten onderduiken en werden ze zelf afhankelijk
van de menslievendheid van anderen. Het hele gezin bracht het er levend van af.
Allen konden het navertellen. De verhalen zijn soms bloedstollend. Wat hebben
wij het makkelijk in een land dat al zo lang zonder oorlog leeft.
Mijn vader kon de dienstplicht op wonderlijke wijze
ontlopen. Een heldhaftige gemeenteambtenaar bedacht zich geen moment toen hij
zich het belang van het persoonsregister realiseerde. Hij pakte het bij elkaar
en liet het verdwijnen. Een in 1925 geboren jongeman uit Voorschoten zoals mijn
vader kon op die manier zonder problemen verdoezelen hoe oud hij werkelijk was
en uit handen van de bezetter blijven.
Na WO-II kwam er in de jaren vijftig opnieuw een meisje
vanuit het buitenland. Dit keer was het een meisje uit Oostenrijk. Eind jaren
vijftig kwamen kinderen uit minder bedeelde gezinnen naar het verhoudingsgewijs
welvarende Nederland om aan te sterken. Christel kwam bij mijn moeders familie
in het gezin. Zij sprak geen Nederlands en mijn moeder en oma geen Duits. Als
de behoefte groeide om zich duidelijk te kunnen maken vroeg ze wanneer de nog
thuiswonende zus van moeder thuis zou komen van haar werk. Zij sprak wel Duits
net als Onkel Kees. Dan vroeg Christel wanneer hij weer langs kwam. Onkel Kees
was mijn moeders verloofde, mijn vader.
Het eerste jaar kwam ze een armoedige garderobe. Het stelde
niet veel voor. Mijn moeder naaide, waarschijnlijk met wat hulp van oma die
immers ook ooit naaister was geweest, een volledige nieuwe garderobe. Oma was
van de oude garde ‘van naald en draad’. Nooit heeft zij achter een naaimachine
gezeten. Alles maakte zij met de hand. Zo maakte ze ooit als veertienjarig
meisje met naald en draad een feestjurk van een lap stof die ze door haar
moeder naar zich toe kreeg geworpen. Overgrootmoeder had een feest en oma
maakte die jurk. Zo voorzag ze ook al haar kinderen en man van de benodigde
kleding. Dit alles natuurlijk tussen de andere taken van een huisvrouw en
moeder van groot gezin van die tijd door. De wasmachine bestond nog niet. Aardappels
schillen voor een gezin van 13 betekende een teil met aardappels. Spinazie voor
zoveel personen werd gewassen in een badkuip.
Een jaar later kwam Christel opnieuw logeren. Dit keer
bleken haar koffers bij aankomst in Nederland leeg te zijn. De stille hint werd
niet genegeerd, er werd zelfs om gelachen. Christel ging na haar vakantie in
Nederland terug naar Oostenrijk, opnieuw met koffers gevuld met nieuwe kleren.
Christel hield contact. Ergens in de jaren tachtig kwam ze op bezoek bij mijn
ouders. Ze kwam met haar man en kind. Al die jaren had ze haar familie verteld
over dat Nederlandse gezin waar ze zo gastvrij en met zoveel liefde was
opgevangen. Ze wilde hen laten zien wie dat waren. Het weerzien was hartelijk.
Het huwelijk van mijn ouders lijkt overigens al voor hun
beider geboorte in 1920 te zijn voorbestemd bij het maken van de familiefoto. Een
zus van oma was getrouwd met een broer van mijn vaders vader. Een broer van
mijn oma was op zijn beurt getrouwd met een zus van mijn vaders vader).
Mijn ouders, beiden geboren en getogen in Voorschoten,
groeiden op met gezamenlijke ooms en tantes en hebben elkaar dus altijd gekend.
Op verjaardagen van ooms en tantes kwamen ze elkaar vanzelfsprekend tegen. Maar
ongetwijfeld ook bij vele andere gelegenheden. Op een dag belde mijn vader aan
bij het ouderlijk huis van mijn moeder. Hij vroeg naar haar. Ze was niet thuis,
ze logeerde in Waalwijk bij haar zus. Hij vertelde de andere zussen van moeder
dat hij haar mee wilde vragen naar een feest van de brandweer. De zussen van
mijn moeder lachten en vertelden dat hij haar best een kaartje mocht sturen,
maar dat ze vást niet terug zou komen. De geschiedenis vertelt echter dat mijn
moeder direct uitriep “ik moet naar Voorschoten” en dat ze haar spullen heeft
gepakt. Ze is op de bus gestapt en is daarmee de Langstraat afgereden, terug
naar Voorschoten.
Mijn moeder kende haar eigen grenzeloze gastvrijheid.
Familie, vrienden van haar kinderen, hoogbejaarde vrouwtjes in het
verzorgingshuis die verlegen zaten om aanspraak of verstelwerk van kleding
hadden, het maakte niet uit. Ze liep iedereen na. In de veronderstelling dat ze
nooit oma zou worden, paste ze op de kinderen uit de buurt. Er was zelfs een
babyfoon verbinding die via een draadje vier huizen doorgetrokken werd over de
erkertjes van de voorgevels. Voor al die kinderen maakte ze kleren en anders
werden de poppen van die kinderen wel van kleren voorzien.
Mijn moeder was kordaat. Toen onze buurman in de jaren
tachtig belde dat hij ook ziek was, twijfelde ze geen seconde. Je zei: “dan kom
ik nu de baby halen”. Ons buurjongetje was amper twee weken oud. Zijn door de
bevalling verzwakte moeder was geveld door de griep. Nu was ook zijn vader
getroffen door dezelfde epidemie. Het zusje van bijna vier was al aan een
tweede ronde van diezelfde griep begonnen. De baby werd in veiligheid gebracht.
Mijn zus en ik hadden tien dagen lang ons gedroomde babybroertje. Dagelijks
liep moeder heen en weer om ook de ziekenboeg bij te staan. De ziektekiemen
liet ze vervolgens op wonderbaarlijke wijze weer achter.
Nu hoef ik vast niet te vertellen wie er voor mij zorgde
toen ik al jaren het huis uit was en strandde met een hernia. Toen het niet
meer ging met de pijn belde ik op met de vraag of ik een tijdje naar huis mocht
komen. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was, werd ik opgehaald. Een
tijdje werd zomaar vier maanden voordat ik weer in staat was naar mijn eigen
stek terug te gaan.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten