“Als Wubbo Ockels belt vanaf de Cape Canaveral, dan moet je
me uit vergadering halen”, aldus mijn baas ergens in 1985. Het was kort voordat
de Nederlandse astronaut de ruimte in zou worden “geschoten” met de D1-missie
in de Space Shuttle. Wubbo belde niet, maar zal ook nooit meer bellen. Hij is
overleden.
bron: spacelab D1-missie 1985 |
Ik werkte indertijd bij het ministerie van Economische Zaken, afdeling Algemeen Technologie Beleid (ATB-c). Mijn werk bestond grotendeels uit het plannen van onmogelijke afspraken. Onmogelijk vanwege meerdere factoren. De tijdspanne waarbinnen de afspraken moesten worden gepland tegenover de vereiste gesprekspartners zonder wiens aanwezigheid de bijeenkomsten überhaupt niet zouden plaatsvinden. Een enkele keer werd zo’n verzoek ruim van tevoren aangegeven maar meestal pas op het laatste moment. Het ging daarbij om voorbesprekingen van ESA-vergaderingen in Parijs. De afspraken moesten zonder uitzondering gepland worden tussen de 3 en 5 dagen voorafgaand aan de “echte” bijeenkomst. Ik begon mijn planning meestal met de vraag “wie moet er écht bij zijn?”. De rest moest zich maar aanpassen.
Ik kende geen genade, wetende dat daarbij vooral hotemetoten
van het hoger echelon betrokken waren [lees: ministers,
staatssecretarissen/directeuren-generaal]. Ik werd er niet warm of koud van.
Een keer, toen ik er net werkte, heb ik mij gek gerend over
de gangen op zoek naar mijn baas want “Van Aardenne” was aan de telefoon. Ik
werkte er nog maar net en wist nog niet dat een minister c.q. vice-premier niet
zelf zijn telefoon bediende, maar dat dit voor hem werd gedaan. De Van Aardenne
aan de telefoon bleek “een onderdaan” met dezelfde achternaam.
Maar ik was 18, het was 1985 en de D1-missie kwam tussen de
reguliere werkzaamheden door. Toen mijn baas van toen de woorden uitspraak uit
mijn eerste zin hierboven, viel mijn mond wijd open en ik viel spreekwoordelijk
van mijn stoel … “Wie kan er bellen …?”. Wubbo was mijn held van toen.
Op het moment dat minister Van Aardenne telefonisch contact
met hem kreeg daar ver weg in de ruimte en zijn vragen stelde, wist ik wat hij
vragen zou. Zittend voor de buis samen met mijn ouders verklapte ik de vragen van
de vice-premier – steeds vlak voordat hij ze uitsprak. Ik voelde me zo
belangrijk. Ik had die vragen mogen typen nadat mijn baas ze had geschreven.
Even voelde ik mij alsof ik zelf verbonden was met Wubbo in de ruimte.
De afgelopen jaren bleken we min of meer “kanker-lotgenoten”
te zijn. Ik voelde diepe bewondering voor hoe hij naar buiten trad over zijn
ziekte en de manier waarop hij er mee omging. De ziekte werd hem helaas de
baas, de bewondering staat overeind.
Als er leven is na de dood dan wens ik hem een plekje ergens
zwevend in de ruimte, waar hij zich ooit zo thuis voelde.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten