maandag 1 oktober 2012

Tennisleraar

Als meisje van 12 ging ik op tennisles bij Forescate in Voorschoten. Op mijn vestje dat onderdeel uitmaakte van mijn tenue stond ‘Champion’. Helaas was ik geen kampioen. Nooit geworden ook. Ik kon er zeg maar ‘geen bal van’.

Het feit dat ik les kreeg van mijn eigen nicht hielp ook niet echt bij het luisteren. Een wildvreemde trainer zou vast meer overwicht op mijn hebben gehad. Ik was nogal eigenwijs en vond het vooral interessant dat ze mijn nicht was. Het gaf mij, voor mijn gevoel, een vrijkaartje om lekker eigenwijs te kunnen doen. Verlegen als ik was, durfde ik naast de trainingen niemand te vragen met mij te tennissen. Dus bleef het al snel bij alleen maar trainen. Na twee zomerseizoenen vonden mijn ouders het genoeg en er werd gestopt met de veel-te-dure-training.

Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en toen ik vijftien was en een baantje had, ging ik met een vriendin op privétraining in Wassenaar bij de Kievit. We kregen training van een Engelsman. Zijn naam is John Paish en wij pubermeiden vonden hem wel leuk. Hij was wel wat jaartjes ouder dan wij, maar dat mocht de pret niet drukken. Hij sprak (zo dachten wij) geen woord Nederlands en er werd druk geoefend op onze Engelse vaardigheden. Tussendoor bespraken we in het Nederlands met elkaar wat we allemaal wel niet geweldig vonden aan hem.

Tot de dag dat we hem iets moesten uitleggen over de training. Hoe zei je dat nou toch in het Engels? We wisten het even niet meer. Vervolgens verklaarde hij dat we het wel in het Nederlands mochten proberen. Hij begreep er wel wat van. De volgende en tevens laatste training hebben we laten lopen. We hebben hem laten staan op de baan, zo geneerden wij ons over onze ‘Bakvissenpraat’ over zijn ‘leuke kontje’ en andere onderwerpen.

In de jaren die volgden, heb ik nog her en der trainingen gehad en ben ik lid geweest van allerlei tennisclubs. Vaste klant (vooral rond de bar en het terras) was ik bij mijn Haagse club ‘Thor RW – de Bataaf’. Na mijn verhuizing naar Brabant alweer bijna negentien jaar geleden ben ik gestopt. Een van de excuses die ik af en toe aanvoer ‘waarom ik niet meer tennis’, is dat ik na mijn hernia nooit meer een bal fatsoenlijk in het servicevak heb gekregen. Als ik eerlijk ben, lukte mij dat vóór mijn hernia ook niet. Serveren was niet mijn ding. De bal over het hek of gewoon in het net slaan, daar was ik wel goed in.

Aan mijn zoon vertel ik wel eens dat ik behalve mijn eerste tennislessen van mijn eigen nicht ook ooit les heb gehad van iemand die ooit op Wimbledon heeft gespeeld. Daar heeft hij zelfs een keer (in 1973 – lang leve Wikipedia) de halve dubbelfinale gespeeld. Zijn hoogste ranking is een nummer 80 van de wereld geweest. Zelfs in de jaren zeventig was dat heel behoorlijk.

Het is wel jammer dat talent niet besmettelijk is. Het is overduidelijk dat onze zoon zijn talent niet van mij heeft. Zeer waarschijnlijk heeft hij dat in ieder geval van zijn vader. Maar in ieder geval heeft hij van mij wel de liefde voor het spel. Al heb ik in geen negentien jaar op een tennisbaan gestaan, ik doe weinig liever dan kijken naar een mooie tenniswedstrijd, al duurt zo’n wedstrijd 3 dagen. En zeg nu zelf, publiek blijft nodig.

Geen opmerkingen :

Een reactie posten