Toen ik afgelopen maandag ’s-avonds de poort opende om de hond
uit te laten, kwam onze dochter net thuis van een vriendin. Ze vroeg of ze mee
mocht. Bijzonder, want dat wil ze bijna nooit. Ze begon te praten en vertelde
over een leraar die ze vorig jaar aan het begin van het jaar wel aardig vond
maar inmiddels niet meer. Hij blijkt een werkwoordelijke vervoeging van kanker als
‘stopwoord’ te gebruiken. Hij verwijt de leerlingen in zijn klas dat ze ‘lopen
te kankeren’.
Marieke vindt dit niet normaal. Ze begrijpt het niet. Al
helemaal niet omdat deze docent op de hoogte is ‘dat haar moeder borstkanker
heeft’. Maar ze begrijpt het ook niet om andere redenen. “Mam”, zei ze “die man
is al zeker vijftig. Zoiets doe je toch niet als je al zo oud bent. Dat zeg je
toch niet tegen kinderen?!”.
Ze heeft groot gelijk. Zij is bovendien niet de enige die
het opvalt. Ze had een vriendin/klasgenoot in haar nieuwe klas verteld over
zijn taalgebruik. Al tijdens een van de eerste lessen van het nieuwe schooljaar
gebruikte hij het werkwoord opnieuw tegen zijn leerlingen. Marieke vertelde hoe
zij en haar vriendin elkaar verbijsterd aankeken. Vervolgens vertelde ze hoe
deze docent aan de klas vroeg wie er al een onderwerp wist voor zijn/haar
profielwerkstuk. Marieke vertelde dat zij en haar vriendin ‘borstkanker’ als
onderwerp hadden gekozen. De docent vertelde vervolgens aan de klas dat Marieke
daar een heel goede reden voor heeft … Deze ongevraagde aanvulling maakte de
verbijstering van Marieke nog groter. Vlak na het gebruiken van dat voor haar
onbegrijpelijke werkwoord benoemt hij immers de ziekte zelf als iets heel ergs.
Ze vroeg mij wat ze moest doen.
We spraken af dat ze het bij de mentor, die ze gelukkig goed
kent, ter sprake zou brengen. Als dit niet zou helpen, beloofde ik het hoger op
te zoeken. Eigenlijk vind ik dat dit per definitie moet gebeuren want een
docent die zijn of haar leerlingen zo aanspreekt, vind ik niet kunnen. Schelden
en vloeken hoort niet. Dat proberen we dan ook onze kinderen bij te brengen.
De eerlijkheid gebiedt mij op te biechten dat ik ook wel
eens scheld en/of vloek. Meestal lukt het mij een synoniem te gebruiken.
Afgelopen week faalde ik groots na de zoveelste aanval van de zoveelste wesp
die mijn kamer op kantoor was binnengedrongen en mij steeds opnieuw
inspecteerde. Collega’s aan het einde van de gang hoorden mij vloeken. Ik was
behoorlijk geprikkeld. Mijn hartslag gaat nu al omhoog als ik bedenk dat het
feest morgen weer opnieuw begint.’Mijn raam dicht houden’ heeft geen zin. Ze
komen namelijk van de andere kant van het gebouw waar vanwege het mooie weer de
ramen openstaan. Het parkeerterrein aan die kant van het gebouw wordt versierd
door vruchtdragende bomen waar blijkbaar talloze wespennesten in huizen. Al
jaren komen we verdwaalde exemplaren in onze kantoren tegen, maar dit jaar zijn
het er onevenredig veel meer.
Het lukt mij niet continue te onthouden dat ik de deur van
mijn kamer dan maar dicht moet doen. Ik mis ook het begrip waarom juist ik mijn
deur dicht moet houden. Die beesten komen niet via mijn raam naar binnen. Het
lijkt mij effectiever als alle ramen aan die kant van het gebouw potdicht
blijven. Maar dat is blijkbaar teveel gevraagd. Mijn teruggekeerde fobie voor
wespen is mijn probleem. Jarenlang had ik mijn fobie onder controle, maar is nu
in volle hevigheid terug. Maar goed dat is een andere discussie. Er zijn in
ieder geval geen kinderen in de buurt als ik mijn onbeheersbare angst en schrik
– op een ongewenste manier – uit. In de kast heb ik nog wel wat oxazepammetjes
liggen om rustig te blijven gedurende de aanvallen die mijn concentratie
onderuit halen.
Terug naar de docent. Deze docent geeft Nederlands en heeft
inmiddels de leerlingen laten weten dat ‘kankeren’ een officieel werkwoord is.
Daarin heeft hij gelijk. Kankeren staat in het woordenboek. Het Groot
woordenboek van de Nederlandse taal 14 van Van Dale zegt er het volgende over:
kan·ke·ren
kankerde;
is en h. gekankerd
(1401-1500
‘invreten, voortvreten’) van kanker
|
||||
woordvormen
|
||||
I
|
onovergank.
werkw.
|
|||
1
|
·
|
|||
2
|
·
|
|||
3
|
·
|
hij loopt
altijd te kankeren
|
||
3
|
·
|
zij zat
altijd op me te kankeren
|
||
II
|
overgank.
werkw.
|
|||
1
|
·
|
In ieder geval is het een omgekeerde wereld wanneer kinderen
hun docenten en/of volwassenen moeten aanspreken op hun taalgebruik. Ruim
dertig jaar geleden sprak ik ook een docent aan op zijn gedrag. In de gang bij
de conrector begon hij aan zijn boterham. Leerlingen mochten ook in die tijd alleen
eten en drinken in de aula of buiten de school. Poeslief vroeg ik hem of op docenten
andere regels van toepassing waren. Ik geef toe: ik was een brutaaltje en al
helemaal niet op mijn mondje gevallen. Bovendien was een stevig meningsverschil
de aanleiding waarvoor wij een gesprek met de conrector moesten aangaan. Bij
het zien van zijn eerste hap was ik enkel en alleen uit op het scoren van een tweede
punt. Het eerste punt had ik op dat moment al gratis binnengehaald toen hij
zonder te kloppen naar binnen stormde bij de conrector. Ik had hem nog wel
gewaarschuwd dat deze telefonisch in gesprek was. Hij werd vervolgens terug
verwezen naar de gang vanwege dat telefoongesprek. Bij de eerste hap in zijn
boterham ging het mij dus om een 2-0 voorsprong.
Maar bij Marieke gaat het om heel iets anders. Het gaat hier
immers niet om een boterham die je wel of niet in de gangen mag opeten. Het
gaat om een vreselijke ziekte waar zij zich persoonlijk door bedreigd voelt via
mij. Degene die in haar ogen fout bezig is, is niet eens een klasgenoot maar
degene die een voorbeeldfunctie heeft naar haar en haar klasgenoten. Die
functie is deze docent blijkbaar helemaal uit het oog verloren en daar gaat het
mijn meisje om. Wat ben ik trots op haar.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten